Gelukkig Nieuwjaar

Ik remde voor een portemonnee. Hij lag op het fietspad langs het kanaal. Een elegant zwart portemonneetje van ene A. Novovic. Het bevatte drie bankpassen, twee creditcards, een pas van een sportschool, een muntstuk van 50 cent en heel veel verfrommelde papiertjes, waaronder een bonnetje van de platenzaak. A. Novovic had een cd van Laura Marling gekocht. Dat vond ik mooi. Iemand die helemaal naar de platenzaak gaat om daar de cd van Laura Marling te kopen.

Ik kon 2013 besluiten met een goede daad, ik moest de portemonnee bij A. Novovic zien te krijgen. Liefst voordat A. Novovic in de telefonische rompslomp van blokkeren en opnieuw aanvragen zou verzeilen.
Het portemonneetje lag er nog niet zo lang. Het zag er versgevallen uit. Ik keek over het fietspad langs het kanaal of ik ergens een A. Novovic zag. Uit de informatie van de pasjes kon ik niet opmaken of ik daarbij naar een man of een vrouw moest uitkijken.

Een frisse jongen kwam me tegemoet gefietst. Zijn kapsel bestond volledig uit woeste blonde lokken. Hij riep ‘Alles! Alles!’ door een roeptoeter naar vier identiek frisse jongens in een roeiboot. Het leek me niet iets wat A. Novovic snel zou doen.
Vier vissers die net niet naast elkaar zaten, sloot ik ook uit als kandidaat-A. Novovic.
In de verte zag ik een figuur op een brommer. Ik weet niet waarom, maar ik kon me A. Novovic niet goed voorstellen op een brommer. Daarbij, de figuur in de verte was duidelijk een dikzak op een soort Puch. Geen type dat helemaal naar de platenzaak gaat voor een cd van Laura Marling.
Verder was er niemand.
Dus.
Op internet vond ik in mijn regio maar één A. Novovic. Een vrouw die op een adres in Hoograven woonde. De A stond voor Ana. Haar profielfoto op Facebook was met veel tegenlicht gemaakt, zodat je haar gezicht niet precies kon zien. Toch vond ik dat ze er heel erg als een Ana Novovic uitzag. Ze had 992 vrienden, waarvan nul gemeenschappelijk met mij.

Een rijtjeshuis in een leuke levendige buurt, vijf minuten fietsen van mij vandaan.
Ik belde aan.
Een man van begin dertig in een badjas, deed open. Hij rook naar bier en zag eruit alsof hij de hele nacht lusteloos door pornosites had zitten klikken.
‘Ja?’
‘Woont hier een A. Novovic?’ vroeg ik.
‘Uhm…’ zei de man. Hij plukte aan zijn haar. ‘Ja, die woont hier.’ Uit de manier waarop hij keek, begreep ik dat wonen het enige was dat Ana Novovic nog op dit adres deed.
‘Ik heb een portemonnee gevonden,’ zei ik. ‘Het geld is weg, maar alle pasjes zitten er nog in.’
Ik gaf hem de portemonnee. Hij keek er in.
‘Waar?’ vroeg hij.
‘Op het fietspad, langs het kanaal. Ter hoogte van het casino.’
‘Van het casino?’ zei hij en stak de portemonnee in een zak van zijn badjas. ‘Gottegottegot…’
‘Misschien hebben dieven haar gerold, het geld eruit genomen en de portemonnee daar op de grond gegooid,’ opperde ik.
‘Ja,’ zei de man, maar ik zag dat er in zijn hoofd zich een ander scenario ontvouwde.

Twee jochies van een jaar of twaalf brachten een bom tot ontploffing. De ramen trilden. De man en ik schreeuwden Jezus. De jochies renden lachend weg.

‘Sorry,’ zei de man toen we op adem waren gekomen. ‘Ik heb je helemaal niet bedankt. Moet ik je nou een beloning geven? Ik weet niet goed hoe dit soort dingen werken.’
‘Geeft niet,’ zei ik, ‘ik weet ook niet hoe ik een beloning in ontvangst zou moeten nemen.’
De man knikte.
‘Ik hoop dat ze de passen niet al heeft geblokkeerd,’ zei ik.
‘Shit, ja. Ik zal haar meteen bellen!’ Hij vloog naar binnen om zijn telefoon te halen.
‘Doei!’ riep ik door de deuropening en fietste weg. De scène waarin de man belt, Ana Novovic niet opneemt en de man zich realiseert dat ze niet opneemt vanwege de nummerherkenning, wilde ik mezelf besparen. Dat mocht wel voor een keertje.

2013 zat er bijna op. Op de radio vroeg een presentator aan een gast of hij zin had in 2014. De gast zei ja. Hij kon ook niet echt anders.

De Blauwe Watoessie

Ik moet een peuter ophalen bij een filiaal van de kinderopvang. Een dochter van een vriendin die vast zit in een file.
‘Je moet aanbellen en zeggen dat je Dirk bent en dat je voor Emma komt,’ had ze aan de telefoon gezegd, ‘dan weten ze daar genoeg.’
Het filiaal heet ‘De Blauwe Watoessie.’ Als ik aankom staat de kleuterleidster al klaar in de deuropening.
‘Jij bent zeker Dirk,’ zegt ze vriendelijk. Ze heeft kerngezondkleurige wangen, kort krullend haar en een erg goede tandarts.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Anouk had je omschreven,’ zegt ze. ‘kom verder.’ Ze klinkt vrolijk, maar er zit iets zorgelijks bij. Alsof ze zo haar eigen gedachten heeft over Anouks plan om Emma aan mij mee te geven. Of misschien heeft Anouk in haar omschrijving van mij iets zorgwekkends gezegd. Dat kan. Ik maak me tegenwoordig minder zorgen over wat mensen van mij denken. Althans, dat is het idee. Het is onderdeel van een traject.

De kleuterleidster gaat me voor door een lange gang waarin het wemelt van de dreumesen. Overal zijn ouders in de weer met jasjes en rugzakjes en tegenstribbelend kroost. Een volwassen man zit op zijn hurken en zegt ‘papa doet de knoopjes dicht.’ Hij ziet er doodmoe, maar op een vreemde manier toch fit uit. Alsof iemand hem onder hypnose heeft toegefluisterd dat hij barst van de energie.

Emma maakt onderdeel uit van de Ottertjes. De Ottertjes zitten helemaal aan het einde van de gang. De wandeling duurt te lang om te blijven zwijgen, maar ik weet niet goed wat je zoal uit de losse pols tegen een kleuterleidster zegt.
‘Wat is een watoessie?’ vraag ik.
‘Wat?’ zegt de kleuterleidster.
‘De blauwe watoessie,’ zeg ik. ‘Wat is dat?’
‘O,’ zegt ze, ‘dat is de naam van de opvang.’

De kleuterleidster wijst naar een lokaal. ‘Emma is daar. Ze is de hele dag al een beetje moe en ze heeft niet veel gegeten. Ze zal misschien even aan je moeten wennen, maar daar moet je niet van schrikken.’ Ik knik. Anouk had ook al zoiets gezegd. Zowel Anouk als de kleuterleidster lijken zich meer zorgen om mij, dan om Emma te maken. Lief bedoeld waarschijnlijk, maar ik begin een beetje boos te worden.
Zodra Emma me herkent, begint ze te brullen. Logisch, natuurlijk. Peuters kunnen niet overweg met verandering. Ze kent me als visite, ik hoor niet in dat dagverblijf thuis en dus is er sprake van een verwarrende situatie. Haar angst is stompzinnig, maar herkenbaar. Even overweeg ik om hartverscheurend met haar mee te huilen, waarschijnlijk zou ik haar daarmee nog stil krijgen ook. Maar dan zou de kleuterleidster mij weer eng vinden. Ik wil niet dat de kleuterleidster mij eng vindt.

Het gehuil van Emma is ook voor haar mede-ottertjes aanstekelijk. De één na de ander begint met krijsen. Ik voel me als Jodie Foster in die gevangenisscène uit Silence of the Lambs waarin de gevangen haar van alle kanten obsceniteiten toeschreeuwen. Ik probeer het gehuil net als Foster van me af te laten glijden.
‘Wat is hier aan de hand?’ Een collega van de kleuterleidster staat met haar handen in haar zij in de deuropening. Een uit de kluiten gewassen exemplaar van begin veertig uit een boek van Roald Dahl.
‘Niets,’ zegt de kleuterleidster snel, ‘Emma moet even wennen.’
De uit de kluiten gewassen collega kijkt naar mij. ‘Een vriend van Anouk,’ verduidelijkt de leidster ongevraagd. De collega kijkt alsof ze achter mijn sociale onhandigheid en intellectuele huidskleur een of andere geflipte lone wolf vermoedt. Een gek met een mes. Vreemd genoeg bevalt die benadering me beter dan dat vooringenomen medelijden van de kleuterleidster. Ik beantwoord haar strenge blik met een ongepast liefdevolle. Het werkt. Ze gaat weg zonder iets te zeggen.
Ik ben een lone wolf van pluche.

Het gehuil van Emma blijft de aandacht trekken. Op het plein voor de Blauwe Watoessie word ik aangesproken door een vrouw met een ventje op de arm. ‘Jij bent zeker een vriend van Anouk?’ Ik knik. ‘Ze moet even wennen,’ zeg ik.
‘Ze mag ook bij ons komen spelen, hoor. Toch, Mees?’ Mees hikt. Hij is niet helemaal jofel.
‘Poes!’ wijst Emma ineens opgetogen. ‘Poes!’ Ik kijk. Emma heeft een punt.
Er is sprake van een poes.
De vrouw haalt een telefoon tevoorschijn. ‘Ik bel Anouk wel even.’

Een paar dagen later speel ik pool met een vriend in een café. Aan de bar staat een groepje uitgelaten jonge vrouwen luidruchtig te wezen. Een reünie van een jaarclub, of iets dergelijks. De kleuterleidster en ik doen alsof we elkaar niet hebben gezien.
De vriend krijt de keu. ‘Het lastige van pool is dat het alleen lukt wanneer je het benadert alsof je de Koning Met De Keu bent,’ zegt hij, ‘maar je bent natuurlijk eigenlijk gewoon een droplul met een stokkie.’ Ik knik.
Bij de bar schiet de kleuterleidster in de lach. Er is klaarblijkelijk iets leuks gebeurd.