‘Het zou mij verbazen,’ tikte rechercheur Mulder met het puntje van zijn schoen tegen het hoofd van de overledene, ‘als hier sprake blijkt van een natuurlijke dood.’
Agent Niewold stond een meter of tien van hem vandaan en inspecteerde de romp van de ongelukkige. Ze nam de stof van diens jasje tussen duim en wijsvinger. ‘Hm,’ zei ze nadenkend, ‘vreemde jas.’
‘Tweed,’ keek Mulder over haar schouder, ‘een grove wollen stof uit Groot-Brittannië. Ontleent zijn naam aan de rivier de Tweed, waarlangs het in eerste instantie werd geproduceerd.’
‘Rivieren,’ mijmerde Niewold, ‘als kind heb ik er veel in gezwommen. Mijn vader-‘
‘Niewold,’ voorkwam Mulder een oeverloos voortkabbelende anekdote vol tot in het niets meanderende zijpaden en gedachtekronkels, ‘bel de informant en zeg dat we onderweg zijn.’
De informant stond in een steeg onder een lantaarnpaal en wierp een huiveringwekkende schaduw.
‘Niet laten merken dat je bang bent,’ slenterde Mulder op hem af.
‘Ik ben niet bang,’ vergezelde Niewold haar meerdere, ‘ik heb het alleen een beetje koud.’
‘Je bent te licht gekleed van huis gegaan,’ keurde Mulder haar outfit, ‘maar het staat je goed, dat geef ik toe.’
‘Dank je,’ zei Niewold. Ze wilde dat ze een warmere jas had aangetrokken, maar ze kon willen wat ze wou, warmer kreeg ze het er niet van.
‘Wie we daar hebben,’ zei de informant toen ze blijkbaar binnen gehoorsafstand waren, ‘de Victor en Rolf van de Nederlandse recherche.’
‘Hier,’ stopte Mulder de informant een bankbiljet toe.
‘Zozo,’ zei de informant en knikte richting Niewold, ‘leuk knechtje, heb je tegenwoordig.’
‘Ik ben heen leuk bdechje,’ riposteerde Niewold snipverkouden.
‘Pittige tante,’ knipoogde de informant.
Niewold gaf de informant een muilpeer. ‘Ik ben been pibbige tante,’ sprak ze, ‘ik ben abent Niewold.’
Rechercheur Mulder smoorde het opstootje sussend in de kiem en ontfutselde met wat gevlei en toegestopte bankbiljetten de naam van de dader, die even later veilig achter slot en grendel zat. ‘Niewold,’ baste Mulder streng vanachter zijn uitsmijter in het stamcafé, terwijl buiten de regen tegen de ramen sloeg, ‘stop met klappertanden.’
‘Gaat niet,’ klappertandde Niewold.
‘Zie je wel,’ legde Mulder zijn bestek met twee klappen op tafel, ‘je bent ziek, dat krijg je ervan.’ ‘Sorry,’ snikte Niewold schuldbewust. Mulder liet zich vermurwen. ‘Ach,’ sloeg hij haar kameraadschappelijk tegen de schouder, ‘berouw komt na de zonde, zo is het nu eenmaal. Ik heb het één keer andersom geprobeerd en daar had ik meteen spijt van. Kom, ik breng je naar huis.’
‘Ja,’ zei Niewold.
‘Tot ziens,’ zei de barman.
‘Mijn therapeut denkt dat jij een vaderfiguur voor me vormt,’ zei Niewold, terwijl ze in bed kroop.
‘Een vaderfiguur?’ vulde Mulder een kruik met heet water, ‘Ik? Laat me niet lachen. Wat kost die therapeut, als ik vragen mag?’ Niewold noemde het bedrag. Mulder floot tussen zijn tanden.
‘Voor dat bedrag kan je zo een lang weekend naar Saarbrücken.’ Niewold keek hem blanco aan. ‘Saarbrücken,’ verduidelijkte Mulder, ‘hoofdstad van de Duitse deelstaat Saarland, ligt aan de rivier de Saar.’
‘Rivieren,’ mijmerde Niewold, ‘als kind heb ik er veel in gezwommen. Mijn vader-‘
Mulder sloeg de voordeur achter zich dicht. Op de stoep zat een hondje. ‘Dag,’ groette Mulder het dier en beende naar huis. De trouwe viervoeter bleef gewoon zitten.